
ROODKAPJE EN DE WOLF
Op
een der eerste lentedagen
voelde
Wolf de honger knagen,
dus
klopte hij bij grootmoe aan.
Zij
deed open, zag hem staan
met
scherpe tanden, valse lach.
Hij
gromde grijnzend: 'Goedendag.'
De
arme grootmoe schrok zich naar:
Straks
eet hij me op met huid en haar.
Ze
sloeg de spijker op zijn kop,
want
hij vrat haar in één hap op.
Maar
grootmoeder was taai en schriel,
hetgeen
de wolf maar slecht beviel.
'Ze
is te weinig,' klaagde hij,
'dat
is toch geen heel maal voor mij.
Na
zo'n schriel scharminkel moet je
als
wolf minstens nog een toetje.'
Terwijl
hij heel boosaardig lachte,
zei
hij: 'Ik denk, dat ik zal wachten
tot
Roodkapje, 't mals, jong ding,
terugkomt
van haar wandeling.'
Grootmoe'
s kleren, moet je weten,
die
hij natuurlijk niet had opgegeten,
heeft
hij opgeraapt en aangetrokken;
haar
jas, haar muts en ook haar sokken.
Hij
kamde en krulde zelfs zijn haar.
In
grootmoe's stoel zat Wolf toen klaar.
Het
kleine meisje kwam al gauw
en
vroeg aan Wolf traditiegetrouw,
'O
grootmoe, wat heb je 'n grote oren.'
'Dan
kan ik je beter horen.'
'Wat
'n grote ogen!' zei ze zoet.
'Dan
kan ik beter zien wat je doet,'
zei
de Wolf, terwijl hij naar haar staarde,
en
watertandde en likkebaardde.
Na
dat karkas, vol bot en haar,
dacht
hij, smaakt zij als kaviaar.
Maar
Roodkapje knipoogde en zei:
'O
wat een mooie bontjas heb jij!'
'Fout!'
riep Wolf haar nijdig toe.
'Wat
heb je een grote tanden, grootmoe,
dàt
moet je zeggen, ezelskop.
Nou
ja, dan eet ik je zo maar op.' '
t
Kind lacht en trekt in een wipje
een
revolver uit haar slipje.
Ze
richt hem op het grote beest
en
beng, beng ...die is er geweest!
Een
week of wat later, ik weet 't nog goed,
heb
ik in het bos Roodkapje ontmoet.
Ik
herkende haar bijna niet, dat snap je,
zo
zonder cape en zonder rood kapje.
Hallo!
riep ze vrolijk. Zie je wel
mijn
prachtige bontjas van WOLVENVEL!
door
Roald Dahl, Gruwelijke rijmen, Fontein, 1982
Opdracht
Stel
zelf een poëziebundel samen. Kies zelf een thema, onderwerp waarrond je
gedichten zult verzamelen.
Je
vindt in de bibliotheek verschillende gedichtenbundels. Selecteer er tien
gedichten uit die jij persoonlijk het mooiste vindt.
Vergeet
niet te noteren wie de schrijver was en in welk boek je het gevonden hebt
(titel).
Een
leuk voorwoord of inleiding schrijf je best ook voor je bundeltje. Je kan hier
misschien vertellen waarom je nu net dit thema gekozen hebt, waar je hebt
gezocht en of je het leuk vond om aan deze opdracht te werken.
Een
allerlaatste stap is dat je zorgt voor een mooie presentatie van de gedichten.
Je schrijft ze netjes op (of je gebruikt een tekstverwerker!). Een titelblad mag
je uiteraard niet vergeten!
Onder
elk gedicht komt de naam van de auteur!
Achteraan
in je werk komt een index van de gekozen gedichten. Doe dit volgens het
voorbeeld:
DAHL
Roald, Roodkapje en de wolf, Gruwelijke rijmen, Fontein, 1982
Even
samenvatten. Wat zit er in je bundel?
Succes!
|